|
|
De vijf vogels Er was eens een jonge vogel die wist wat ze wilde. Ze zocht haar eigen plekje in de takken en liet zich door niemand verjagen. Ze floot haar eigen liedje en liet zich door niemand van de wijs brengen. Ze vloog waarheen ze wilde vliegen. De vogel werd groter en op een dag besloot ze om het ouderlijk nest te verlaten. Bang was ze niet, want ze wist dat ze zichzelf best kon redden. Ze vond het heerlijk om een vrije vogel te zijn. En toch … soms … soms voelde ze zich een beetje alleen. Op een dag ontmoette ze een andere vogel. Ze vond hem mooi. Ze vond hem lief. Het deed haar goed om zomaar stil naast hem te zitten. Na een poosje wisten ze het allebei zeker: ze hoorden bij elkaar. Voortaan vlogen ze altijd samen. Overdag deden ze van alles voor de andere vogels en ’s nachts sliepen ze dicht opeen op dezelfde tak. Ze verlangden ernaar een eigen nest te bouwen en een eigen vogelkind te hebben. De vrouwtjesvogel legde drie eieren in het nest. Uit het eerste ei kroop een meisjesvogel, zij was helemaal gezond en mankeerde niets. Uit het tweede ei kroop een jongensvogel, hij was ook helemaal gezond en mankeerde niets. Uit het derde ei kroop een meisjesvogel, zij zag er gezond uit. Maar toen na een tijdje, de andere vogelkinderen al wel een beetje konden vliegen, vloog de meisjesvogel nog steeds niet. Dit vogeltje kon niet vliegen zoals de andere vogelkinderen. Haar vleugels konden niet vliegen, hoe zij het ook probeerde. Er kwam een wijze vogel bij het kleine vogeltje kijken. Die zei dat het heel erg was dat de kleine vogel niet kon vliegen. De wijze vogel ging zijn best doen om de vleugels van de kleine vogel te leren vliegen. De wijze vogel zou heel vaak naar de kleine vogel toemoeten om de vleugels te leren vliegen. Maar de wijze vogel vertelde ook dat misschien de kleine vogel wel nooit zou leren vliegen, maar de wijze vogel ging zijn best doen. De vleugels van de kleine vogel leken ook steeds sterker te worden. Maar na een tijdje ging het toch niet meer, de kleine vogel had teveel geoefend en werd moe. De wijze vogel kon haar niet leren vliegen. De kleine vogel zou nooit kunnen vliegen. Haar vleugels wogen zwaar en ze moest steeds vaker rusten. De papa- en mamavogel, en de meisjes- en jongensvogel zaten nu haast haar, stil en verdrietig. Op een dag bewoog de zieke kleine vogel niet meer. Ze was dood. Nu moesten de andere vogels samen met de andere twee vogelkinderen verder vliegen. ‘Waar is de kleine vogel nu?’ vroegen de andere vogelkinderen. ‘De kleine vogel is daar waar zij geen pijn meer heeft en ook niet meer moe is, zij is in de hemel’ zei de grote vogel. ‘Daar is het warm en daar kan ze wel vliegen.’ ‘Gaan wij daar ook heen?’, vroeg een vogelkind. ‘Nee,’ zei de grote vogel. ‘zo ver kunnen wij nog niet komen. Alleen een vogel die niet meer in de wereld rondvliegen kan, komt bij de hemel.’ ‘Maar de warmte van de hemel komt wel bij ons. Samen zullen wij die warmte altijd opzoeken.’ En de grote vogels en de kleine vogels spreidden hun vleugels en vlogen samen verder.
|