|
Zondag 19 december 2004 Om 2.50 uur belt Amos. Ik moet nu komen, jouw situatie verslechterd nu snel. Het is raar maar ik kleed mij rustig aan, pak nog wat spullen, licht Hanneke rustig in en vertrek. Ik neem de route over de Hooigracht, en rijdt achter een auto die op zoek is naar een parkeerplek, die uiteindelijk de Oude Singel oprijdt. Op de Langegracht belt Amos nog een keer: ‘Parkeer de auto maar voor het ziekenhuis’. Ik probeer nu echt snel door te rijden. Ik parkeer de auto en ren de roltrap op omhoog en schreeuw naar de portier dat ik naar de kinderIC toe ga. Ik ren naar boven en voel mijn hart steeds sneller kloppen, ik heb haast. Dan ben ik op jouw kamertje. Amos staat bij jou, een verpleegkundige is er. We zijn met z’n drieen bij jou. De monitoren die steeds alles zo nauwgezet geregistreerd hebben, staan uit. Jij ademt nog een keer. Ik weet niets meer te zeggen, ik kan alleen nog maar kijken naar jou. Met al mijn vezels registreer ik hoe jij daar ligt, nog een laatste keer ademt. Ik kan nog zeggen: ‘Mama is er’. Jij moet het gehoord hebben. Verder kan ik alleen maar bij jou staan. Dit is jouw moment. Wij kunnen niets meer voor jou doen. Dan een hele tijd later, voor mijn gevoel, de laatste ademreutel. De ademstoot waar zo veel over geschreven wordt, die intuïtief ons duidelijk maakt ‘het is voorbij, over, dag’. Oh Abigael toch nog onverwacht ben jij bij ons weg. Wij gunnen jou de dood, omdat het leven jou nog maar zo weinig, zo weinig perspectief te bieden had, maar wat hadden wij jou graag nog zoveel langer in ons gezin willen houden, jou willen koesteren, jou zien opgroeien samen met Chaja en Gideon. Jij die ons deze jaren zo veel vreugde, geluk en liefde hebt geschonken, wat hadden wij graag daar nog langer van willen genieten. Wat is het leven hard voor jouw geweest!
Abigael dit doet zo’n pijn. Onze lange gesprekken aan jouw bedje met elkaar, met de verpleegkundigen, met de artsen, hebben ons niet kunnen voorbereiden op de impact van jouw dood. Je bent er nu echt niet meer. Nooit meer jouw stemmetje, nooit meer die twee armpjes om ons heen, nooit meer die lach, nooit meer die twee staartjes waar ik mijn hoofd op kon leggen als jij bij mij op schoot zat of voorop de fiets. Alles is herinnering, is verleden tijd.
Ik haal alle draadjes en nu nutteloze infusen los en til je op mijn schoot. Je voelt nog zo lekker warm aan. Misschien … Stil huilend ,lig jij, op mijn schoot, Amos is vlak bij ons.
Wij nemen jou mee naar huis. Jij hebt lang genoeg in het ziekenhuis gelegen. Wij rijden de route die wij zo dikwijls hebben gereden als jij weer thuis kwam na een ziekenhuisopname, altijd op mijn schoot zittend, jouw lijfje dicht tegen mij aan. Ook nu rijden wij zo naar huis, maar nu voor het laatst. Kleine, kleine vechtster, ik hoop dat wij jou ondanks alle beperkingen een goed en fijn leventje hebben gegeven. Ik hoop dat er in de hemel nu mensen zijn, die om jou geven en nu voor jou zorgen, want jij bent ook voor een engeltje nog veel te jong.
Thuis zitten wij met elkaar verstild op de bank. Jij bent heerlijk ingepakt en voelt nog steeds warm aan. Door mijn warmte, lijkt het of zelfs jij weer warmer wordt. Het voelt voor ons allemaal goed en vertrouwd dat jij nu ‘thuis’ bent. Je kunt weer in jouw eigen bedje, in jouw eigen kamertje liggen. Zo vertrouwd! Zo eigen! Zo normaal!
Dag lieverd, wij houden van je! |