|
Zaterdag 11 december Een nieuwe dag. En jij hebt vannacht heerlijk rustig geslapen. Wij wat minder … Ik ben vanochtend als eerste aanwezig bij jou. En ik merk dat ik angstiger ben. Ik vind het prima om naast jou te zitten en om tegen je te praten, je hand vast te houden. Maar ik ga je niet wassen en je hoeft van mij ook niet bij mij op schoot. Met de verpleegkundige was ik jou amper, de herinnering van gisteren nog vers in mijn geheugen. Ik uit tegen haar, dat als het allemaal dan nog zo kort zal duren, ik hoop dat de beademingsbuis er snel uitmag. Ik gun jou nog zo een leven zonder irritatie, prikkelende beademingsbuis in jouw lijf. Je voelt je daar duidelijk ongemakkelijk onder. Zij snapt wat ik bedoel te zeggen en vraagt om het ook tegen de artsen te zeggen. Ja, graag! En dan gebeurt er iets bijzonders. Alsof jij het ermee eens bent, gaan jouw ogen verder open en begin je zonder tranen te huilen. Je bent duidelijk verdrietig. De intensivist die komt kijken, kan wederom jouw reactie niet duiden en vindt dat de neuroloog moet langskomen voor een diagnose. Je lijkt ineens zo helder, jouw ogen lijken te focussen en een beetje te volgen. Je blijft verdrietig, maar ook met open ogen kijkend(?). De hele ochtend blijven jouw ogen open. En jouw saturatie stijgt weer. Ben je er weer een beetje? De angst voor deze dag, verdwijnt, maar wat er nu weer gebeurt? De neuroloog duidt het huilen als reflex, horend bij een beeld wanneer de voorste hersenen er ‘bijna’ niet meer zijn. Misschien is dit theoretisch waar. Maar het is wel onze dochter, die zo reageert op een uitspraak van mij, doelend op de beademingsbuis, die haar heel veel stress en ongemak bezorgd. ’s Middags een gesprek gehad met een voorganger van de Leidse Studenten Ekklesia. Ik heb veel behoefte om ook uit te spreken dat ik graag een begravenis wil, vanuit de kerk. Hij is via vrienden op de hoogte van onze situatie en is ook op de hoogte door jouw website. Amos en ik hebben samen een heel prettig gesprek met hem. Ondanks de euforie van vandaag, ervaren wij jouw leventje toch meer en meer als een tikkende tijdbom. Wij praten over jou, over deze periode, maar hebben het ook over praktische zaken als welke kerk, welke begraafplaats, de rol van kinderen tijdens de begravenis. Het doet ons allebei goed, om ook alvast dit traject een beetje te verkennen. Aansluitend hebben wij ook een begraafplaats bezocht, die hij noemde, hier in het centrum van Leiden, die ons allebei wel ‘aanspreekt’. ’t Blijft allemaal zo bizar. De ene dag staat in het teken van naderend verlies, de volgende dag in het teken van een glimpje hoop. Nog één opmerking over vandaag. Amos nam Gideon vanochtend mee naar het ziekenhuis, zodat ik met hem de stad in kon om een cadeautje te kopen voor een verjaardagsfeestje vanmiddag. En hij liep op jouw kamer, direct naar jou toe, klom op mijn schoot en riep blij: ‘Ze kijkt, ze kijkt naar mij. Abigaël kijkt naar mij’. Gideon was zo blij, zo opgetogen. Hij werd zo vrolijk. Dit was hartverwarmend. Hem zo gegund. Het was zo knus, omdat Gideon zo genoot, heb ik jullie samen uitgebreid voorgelezen. Jij bleef kijken, hield jouw ogen open. Uiteindelijk zijn Gideon en ik veel langer gebleven, dan de bedoeling was. Vervolgens nog haasten om een cadeautje te kopen en ons andere programma af te wikkelen. Om 23.00 uur bellen we, zoals altijd, met de verpleegkundige van die avond hoe het is geweest. Alles was rustig geweest, wij gaan ons klaar maken om te gaan slapen. 10 minuten later belt het ziekenhuis, haar satuartie daalt weer of we meteen willen komen. We springen in de auto met een dubbel gevoel, is dit het einde en zo ja willen we dat? Als wij in het ziekenhuis aankomen is de saturatie weer stabiel. We blijven nog meer dan een uur en op het geven van de medicijnen zakt je saturatie weer wat. Om 00.45 uur gaan we weer naar huis, slapen. Je hebt voor de rest een rustige nacht en wij slapen ook goed.
|